Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1209

Datum uitspraak2002-03-06
Datum gepubliceerd2002-04-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200101295/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200101295/1. Datum uitspraak: 6 maart 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 1 februari 2001 in het geding tussen: appellant en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 1. Procesverloop Bij brief van 25 maart 1999 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de weigering te beslissen op zijn verzoeken tot inschrijving in het filiatieregister, gedaan bij brieven van 17 december 1998 en 17 februari 1999. Bij besluit van 12 mei 1999 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar eerdere afwijzende besluiten op dergelijke aanvragen. Bij brief van 13 mei 1999 heeft appellant beroep ingesteld bij de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren. Bij besluit van 8 juli 1999 heeft de minister het door appellant gemaakte bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 1 februari 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door appellant ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de weigering tijdig te beslissen op zijn bezwaarschrift van 25 maart 1999, niet-ontvankelijk, en het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 8 juli 1999, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 mei 2001. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 2 augustus 2001 heeft de minister van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2002, waar appellant in persoon en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellant, zoon van een adellijke moeder en een niet-adellijke vader, heeft sinds 1990 verschillende malen verzocht te worden opgenomen in het filiatieregister. De minister heeft deze verzoeken afgewezen, daartoe overwegende dat overgang van adeldom slechts via de mannelijke lijn mogelijk is. De Afdeling heeft - onder meer - in haar uitspraak van 21 februari 1995, AB 1996, 222 dit standpunt van de minister onderschreven. 2.2. Op de onderhavige aanvraag heeft de minister, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, opnieuw afwijzend beslist. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister terecht geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanwezig heeft geacht die noopten tot een andere beslissing. Als zodanig kan niet worden aangemerkt het in 1979 door de Verenigde Naties aangenomen Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (het zogenaamde Vrouwenverdrag). Argumenten ontleend aan het nog aanhangige initiatief-wetsvoorstel inzake overerving van adeldom in de vrouwelijke lijn leveren evenmin nieuwe feiten of omstandigheden in vorenbedoelde zin op. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.J. Boukema, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat. w.g. Boukema w.g. Haverkamp Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2002 306. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,